De kledingketen is zeer complex, met verschillende betrokken partijen, die allemaal trachten zoveel mogelijk winst te maken. In een dergelijke complexe keten is het niet evident om respect voor de arbeidsrechten af te dwingen. De arbeidsrechten zijn nochtans wettelijk vastgelegd zowel in nationale als internationale wetgeving en regelgeving. Het grootste probleem is de toepassing en de controle ervan.
Er bestaan 3 soorten belangrijke regelgeving om arbeidsrechten af te dwingen.
Onze kleren zijn echte wereldproducten: gemaakt aan de ene kant en gekocht aan de andere kant van de wereld. Kledingketens hebben zowel leveranciers als winkels over de hele wereld verspreid. De fabrieken waar de kleren gemaakt worden, zijn meestal geen eigendom van de kledingketens. Vele ontwerpen wel zelf kleding, maar ofwel kopen ze rechtstreeks aan bij één of meerdere leveranciers in lagelonenlanden, ofwel kopen ze aan via tussenpersonen (agenten, importeurs, groothandelaars). Sommige bedrijven ontwerpen zelf geen kleding, maar bevoorraden zich via internationale stocks of via een ‘private label’ formule. Tegenwoordig kunnen ook bestellingen geplaatst worden op internetplatforms waar leveranciers tegen elkaar opbieden om tegen de laagste prijs de bestelling binnen te halen.
Kledingbedrijven concentreren zich op het stukje waar de hoogste winsten kunnen behaald worden:de verkoop. Tegelijkertijd proberen ze een zo groot mogelijke controle over de productie te hebben en dit alles willen ze zo goedkoop mogelijk. Omdat kledingindustrie niet veel kapitaalinvestering vereist - met een paar naaimachines kom je al een heel eind - is het relatief gemakkelijk om productie te verplaatsen.
Overheidsaanbestedingen kunnen een belangrijk instrument zijn in de strijd voor betere arbeidsomstandigheden. In de EU zouden overheden voor 15% van het jaarlijkse BBP aan producten en diensten aankopen. Door voorwaarden rond arbeidsomstandigheden op te nemen in hun aanbestedingen, zouden ze druk uit kunnen oefenen op producenten om schoner te gaan produceren. Begin 2014 werd een nieuwe Europese richtlijn goedgekeurd rond publieke aanbestedingen. Die geeft de lidstaten de mogelijkheid om sociale voorwaarden te verbinden aan hun aanbestedingen. SKC volgt de omzetting van die richtlijn in België van nabij op.
De Internationale arbeidsorganisatie werd in 1919 opgericht als onderdeel van het Vredesverdrag van Versailles. Ze is een organisatie van de VN en zetelt in Genève. De IAO heeft een unieke drieledige (tripartiete) structuur: in al haar organen zijn zowel regeringen, werkgevers- en werknemersorganisaties evenwaardig vertegenwoordigd.
De hoofdtaak van de IAO is het opstellen van conventies, die minimale normen inzake basisarbeidsrechten en andere belangrijke arbeidsregelingen voorschrijven. Naast de conventies formuleert de IAO ook niet-bindende aanbevelingen over het hele spectrum van de arbeidsproblematiek. De conventies van de IAO zijn wettelijk bindende overeenkomsten, die geratficieerd en geïmplementeerd moeten worden door de lidstaten van de IAO. In 1998 nam de Arbeidsconferentie de belangrijke 'IAO Verklaring over de Fundamentele Principes en Rechten op het Werk' aan. Die stelt dat vier belangrijke arbeidsrechten zo fundamenteel zijn dat alle lidstaten - of ze de 7 afzonderlijke conventies daarover al of niet hebben geratificeerd - de plicht hebben om die toe te passen. Het gaat om:
Het zijn de lidstaten die er voor moeten zorgen dat de internationale arbeidsnormen op hun grondgebied omgezet worden in nationale wetgeving en ook effectief toegepast worden. Multinationale Ondernemingen (MNO’s) slagen er echter vaak in om te ontsnappen aan de nationale arbeidswetgeving. Vanwege het belang van de kledingsector voor de economie van hun land werken overheden maar al te graag alle mogelijke belemmeringen weg.
Zo worden bijvoorbeeld té lage wettelijke minimumlonen vastgelegd, wordt de inspectie van de veiligheid van de gebouwen niet ernstig aangepakt of wordt zelfs de werking van vakbonden ingeperkt of tegengewerkt. Ook de werkgevers proberen vakbonden en hun werking te hinderen (knokploegen, ‘gele bonden’, rechtszaken, ...). Overheden zorgen er onvoldoende voor dat vakbonden hun werk kunnen doen, zo worden ze niet altijd betrokken in het overleg tussen werkgevers en overheden, of wordt het oprichten van onafhankelijke vakbonden door allerlei wetgeving onmogelijk gemaakt. Lokale vakbonden zijn nochtans cruciaal om het respect voor de arbeidsrechten af te dwingen.
Om meer vat te krijgen op de MNO’s hebben internationale organisaties zoals de OESO en de VN aanbevelingen en adviezen ontwikkeld. Naast deze aanbevelingen en adviezen zjn er internationale kaderakkoorden en sector- en landenspecifieke akkoorden.
In de laatste tien jaar is het heel normaal geworden dat kledingmerken en –ketens initiatieven ontwikkelen op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). MVO is een vorm van zelfregulering, volledig op vrijwillige basis, zonder wettelijk afdwingbare engagementen. Daardoor zijn er evenveel slechte voorbeelden van MVO als er goede voorbeelden zijn. In het beste geval is MVO een proces waarbij een bedrijf over de gehele keten van zijn activiteiten verantwoordelijk- heid neemt voor de effecten van deze activiteiten op sociaal, ecologisch en economisch gebied. Het bedrijf legt daarover verantwoording af en gaat de dialoog aan met belanghebbenden. Belanghebbenden zijn (groepen) mensen die een rol spelen binnen het bedrijf of er door zijn activiteiten door beïnvloed worden. MVO-initiatieven kunnen verschillende vormen aannemen – van het inza- melen van geld voor lokale goede doelen tot het verstrek- ken van gerecycleerde boodschappentassen aan klanten.
De Schone Kleren Campagne kijkt vooral naar initiatieven die zich richten op het respecteren van de nationale wetten en internationale afspraken die betrekking hebben op kledingarbeiders in de gehele productieketen. We onderscheiden verschillende niveau’s in het MVO- beleid van een bedrijf: