In de laatste tien jaar is het heel normaal geworden dat kledingmerken en –ketens initiatieven ontwikkelen op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). MVO is een vorm van zelfregulering, volledig op vrijwillige basis, zonder wettelijk afdwingbare engagementen. Daardoor zijn er evenveel slechte voorbeelden van MVO als er goede voorbeelden zijn. In het beste geval is MVO een proces waarbij een bedrijf over de gehele keten van zijn activiteiten verantwoordelijk- heid neemt voor de effecten van deze activiteiten op sociaal, ecologisch en economisch gebied. Het bedrijf legt daarover verantwoording af en gaat de dialoog aan met belanghebbenden. Belanghebbenden zijn (groepen) mensen die een rol spelen binnen het bedrijf of er door zijn activiteiten door beïnvloed worden. MVO-initiatieven kunnen verschillende vormen aannemen – van het inza- melen van geld voor lokale goede doelen tot het verstrek- ken van gerecycleerde boodschappentassen aan klanten.
De Schone Kleren Campagne kijkt vooral naar initiatieven die zich richten op het respecteren van de nationale wetten en internationale afspraken die betrekking hebben op kledingarbeiders in de gehele productieketen. We onderscheiden verschillende niveau’s in het MVO- beleid van een bedrijf:
Wat in het Engels ‘the piecemeal approach’ genoemd wordt: een fragmentarische aanpak, waarbij enkele initiatieven ontwikkeld worden wanneer het bedrijf geconfronteerd wordt met kritische consumenten of met een incident tijdens het productieproces. MVO-initiatieven moeten de imagoschade van het bedrijf dan zoveel mogelijk beperken, maar een echt MVO-beleid wordt niet ontwikkeld.
Een bedrijf dat wil toezien op het respecteren van de arbeidsrechten in zijn toeleveringsketens, neemt over het algemeen een gedragscode aan waarin het zijn engagement vastlegt. Dit wordt beschouwd als een stap verder dan ‘the gefragmenteerde approach’, omdat het bedrijf hierbij een MVO-beleid ontwikkelt en dit formaliseert in een gedragscode. Een goede gedragscode verwijst naar de fundamentele IAO-normen. Ze vraagt dat kleding gemaakt wordt in correcte omstandigheden: leefbare lonen, het recht op organisatie, geen gedwongen overwerk, geen discriminatie, veilige en gezonde werkomstandigheden, geen dwangarbeid en geen kinderarbeid.
Maar in dat stadium is de code nog slechts een stukje papier. De echte uitdaging bestaat erin om ze toe te passen zodat ze effectief leidt tot menswaardige arbeidsvoorwaarden. Hiervoor is een onafhankelijke controle aangewezen.
De gedragscode moet geïntegreerd worden in de contractuele voorwaarden die het bedrijf verbindt met zijn leveranciers en onderaannemers. Intussen is dat voor de meeste kledingbedrijven ook het geval. Om echt geloofwaardig te zijn, moet het kledingbedrijf ook zijn aankooppraktijken wijzigen: een voorkeur geven aan fabrieken die vakbonden toelaten, voldoende lange levertermijnen, prijzen die de uitbetaling van een leefbaar loon mogelijk maken e.d.
Arbeiders moeten een actieve rol spelen bij de toepassing van de gedragscode. Dat betekent dat zij hun rechten kennen en opgeleid worden over hoe ze de gedragscode kunnen gebruiken bij het verdedigen van hun rechten. Vormings- of sensibiliseringssessies worden best buiten de fabriek georganiseerd en in samenwerking met geloofwaardige organisaties.
De toepassing van de gedragscode en de interne controle erop moet de verantwoordelijkheid zijn van directiepersoneel dat daartoe is opgeleid. Sommige bedrijven hebben interne teams voor “sociale naleving” gevormd om deze taken uit te voeren. Andere hebben commerciële auditbedrijven ingehuurd om de naleving van de gedragscode te controleren. Tegenwoordig worden elk jaar duizenden dergelijke audits georganiseerd. Die audits zijn vaak erg oppervlakkig, waardoor de kwaliteit te wensen overlaat. Voor de Schone kleren Campagne is een audit pas geloofwaardig wanneer deze onafhankelijk is en wanneer de vakbonden betrokken zijn. Zij weten immers het beste of de gedragscode effectief wordt nageleefd.
Momentcontroles zijn niet het beste middel om problemen aan het licht te brengen. Werknemers moeten op elk moment schendingen van hun arbeidsrechten kunnen melden. De klachtenregistratie moet gebeuren volgens een veilig, anoniem, confidentieel en onafhankelijk mechanisme. Dat houdt in dat er duidelijke procedures worden voorzien voor de ontvangst van de klachten, het onderzoek ervan door onafhankelijke partijen, de mededeling van de resultaten van het onderzoek en de uitvoering van verbetermaatregelen, indien de klachten gegrond blijken te zijn.
Fabriekscontroles brengen vaak schendingen van de lokale arbeidswetten of van de gedragscodes aan het licht. De relatie met de leverancier afbreken kan er toe leiden dat leveranciers problemen zullen verdoezelen. Als er een probleem wordt ontdekt, dan moet het bedrijf zijn leverancier of onderaannemer de mogelijkheid bieden om de situatie te corrigeren of te verbeteren. Het verbeterplan moet gepaard gaan met een redelijke uitvoeringstermijn en het kledingbedrijf moet (indien nodig) ook financiële ondersteuning bieden. Slechts in laatste instantie, wanneer duidelijk blijkt dat er geen verbeteringen aangebracht kunnen worden, kan een verbreking van de handelsrelatie overwogen worden.
De normen van de modelcode van de Schone Kleren Campagne :
Hier vind je de modelcode van de Schone Kleren Campagne.
Onafhankelijke controle is noodzakelijk om leefbaar loon, toepassing van akkoorden en vakbondsvrijheid en toepassing van collectieve onderhandelingen te kunnen garanderen. Kledingbedrijven staan vaak nog weigerachtig tegenover onafhankelijke controle en voeren controles liever zelf uit. Volgens Schone Kleren Campagne is onafhankelijke controle nochtans onontbeerlijk om tot schone kleren te kunnen komen.
Voor controle bestaan er verschillende systemen. Wij beschrijven er hier 2 belangrijke, namelijk multi-stakeholderinitiatieven (MSI’s) en businessinitiatieven, die alleen uitgaan van bedrijven zelf, zonder betrokkenheid van vakbonden. In de loop van de voorbije jaren zijn verscheidene multi- stakeholderinitiatieven voor controle opgericht. Multi-stakeholder omdat ze bedrijven, vakbonden en ngo’s laten samenwerken op verschillende niveaus in de organisatie. Ze worden ook gekenmerkt door een systematische benadering van de gedragscodes, hun toepassing, de interne controle (of ‘monitoring’) en verificatie ervan en door het feit dat ze samenwerking tussen hun leden bevorderen. Die MSI’s gaan met de bedrijven die er lid van zijn, een contract aan om verdere stappen te zetten rond toepassing en controle. Daarom bieden ze de bedrijven die op dit vlak slechts weinig ervaring of interne capaciteit hebben, de nodige steun. De bekendste Europese MSI’s zijn de Fair Wear Foundation (FWF) en Ethical Trading Initiative (ETI). Naast de multistakeholderinitiatieven zijn er ook business-initiatieven: er zitten geen vakbonden en ngo’s in de beslissingsorganen. Veel bedrijven zijn echter aangesloten bij een dergelijk initiatief. Business Social Compliance Initiative (BSCI) is het bekendste business-initiatief. Hierbij een overzicht van een aantal controlesystemen:
De Fair Wear Foundation (FWF) is een multi-stakeholdeinitiatief voor de onafhankelijke controle van de arbeidsomstandigheden voor de kledingindustrie. FWF is in 1999 in Nederland opgericht, in het kielzog van één van de pilootprojecten voor verificatie die door de internationale Schone Kleren Campagne zijn uitgevoerd. FWF wordt door de internationale Schone Kleren Campagne gezien als het meest vooruitstrevende initiatief op het gebied van het verbeteren van arbeidsrechten in de kledingindustrie. Bedrijven, werkgeversfederaties, vakbonden en ngo’s werken hierin samen. De bedrijven die er lid van worden, ondertekenen de gedragscode van de FWF voor de confectie-industrie. Ze engageren zich ertoe de code toe te passen, de fabrieken die voor hen produceren, te controleren en er de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Bedrijven aangesloten bij FWF erkennen dat ze mee verantwoordelijk zijn voor de werkomstandigheden bij hun leveranciers (incl. onder- en onder-onderaannemers). De gedragscode van FWF bevat de belangrijkste normen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), inclusief het uitbetalen van een leefbaar loon. Alle partijen streven naar eerlijke omstandigheden in de hele productieketen.
Elk jaar moeten de leden een rapport en een werkplan opstellen. Aan de ene kant controleert de FWF het beleidssysteem dat uitgevoerd wordt door het bedrijf dat lid is. Aan de andere kant verifieert het de arbeidsomstandigheden in de fabrieken. Om dat te doen, vormt de FWF in de productielanden lokale teams van auditors om arbeiders en werkgevers te interviewen en de fabrieken te inspecteren. Lokale vakbonden worden betrokken bij controles en het uitvoeren van verbeteringen in fabrieken. Daarnaast kunnen arbeiders ook altijd zelf een klacht indienen. FWF gaat er vanuit dat arbeiders zelf het beste weten wat er in hun fabriek speelt. Bedrijven worden begeleid om stapsgewijs richting ‘schone kleren’ te gaan.
FWF stelt voor de bedrijven die lid zijn ook een stappenplan op naar de uitbetaling van een leefbaar loon. Voor elk land waar FWF actief is, werd een ‘wage ladder’ opgemaakt: een vergelijking tussen de wettelijke minimumlonen, de armoedegrens, het industriële gemiddelde en het leefbaar loon. Kledingbedrijven kunnen deze informatie gebruiken om de lonen die in hun productiefabrieken betaald worden te vergelijken. Ligt het loon te laag, dan zal er een verbeterplan worden opgesteld. Samenwerking met vakbonden en andere kledingbedrijven die kledij laten produceren in dezelfde fabriek is daarbij essentieel.
Ondertussen zijn meer dan 90 bedrijven lid van FWF; zij vertegenwoordigen 120 merken, verkocht in meer dan 20.000 winkels in meer dan 80 landen. Voor België zijn dat ACP, Mayerline, Stanley & Stella en B&C Cotton Group.
Het Ethical Trading Initiative (ETI) is in 1998 opgericht. Het is van Britse oorsprong en staat ter beschikking van kleding-, voedings- en tuinbouwbedrijven. Het gaat om een alliantie tussen bedrijven, ngo’s en vakbonden met als doel de arbeidsomstandigheden en de toepassing van de gedragscodes te verbeteren in de toeleveringsketens van bedrijven uit verschillende commerciële sectoren. ETI bevordert de samenwerking onder zijn leden op basis van experimentele projecten en door de aandacht te vestigen op goede praktijken en die te delen. De bedrijven die lid willen worden, moeten de gedragscode van ETI aanvaarden en jaarlijks een rapport op de toepassing ervan voorleggen. Indien een deelnemend bedrijf niet aan de vereisten voldoet, dan moet het binnen een bepaalde termijn een onderhandeld verbeterwerkplan ten uitvoer brengen. Indien het bedrijf daar niet aan voldoet, wordt het verzocht ETI te verlaten.
ETI vraagt z’n leden om een leefbaar loon uit te betalen, maar heeft tot nog toe geen echt beleid om aangesloten bedrijven hierin te ondersteunen d.m.v. standaarden of gezamenlijke projecten. Dat neemt niet weg dat een aantal leden – zoals C&A - wel interessante proefprojecten hebben rond leefbaar loon.
Heel wat grote bedrijven zijn aangesloten bij BSCI. Positieve elementen aan BSCI zijn dat de gedragscode gebaseerd is op de IAO-Conventies en dat bedrijven worden aangespoord om samen te werken en ervaringen uit te wisselen. Belangrijkste punten van kritiek zijn dan weer dat het geen onafhankelijke controles zijn: externe bedrijven doen de controle, maar ze hebben een directe commerciële relatie met het bedrijf dat de opdracht geeft en zijn daarom verre van onafhankelijk.
De audits zelf zijn zeer oppervlakkig. BSCI hanteert de checklistbenadering. Eén of een paar inspecteurs brengen een kort bezoek aan een fabriek en vullen daarbij de items op hun checklist in. Enkele arbeiders worden op de fabriek zelf geïnterviewd. Soms worden de inspecties vooraf aangekondigd. De bedrijfsleiding heeft dan de tijd om een vals beeld te geven. Ook worden arbeiders door het management ‘gecoacht’ voor eventuele interviews. De inspecties zijn veel te kort, te oppervlakkig en te sterk gericht op meetbare gegevens om schendingen van com- plexe normen - zoals recht op organisatie en op collectief onderhandelen - op het spoor te komen.
BSCI heeft een partnerschap met Social Accountability International (SAI). BSCI promoot de SAI-certificering bij de fabrieken van z’n leden. Als onderdeel van dat overleg ging het BSCI ermee akkoord om zijn gedragscode te verbeteren zodat die overeenstemt met de SA8000 Standard, die gebaseerd is op IAO-Conventies en VN- Verklaringen. SAI is een bedrijfsinitiatief, opgericht voor en door bedrijven. Officieel is het een ngo waarvan het doel is de levensomstandigheden op de werkvloer en in de lokale gemeenschappen te verbeteren door de toepassing van sociale normen. In het bestuur van SAI zijn evenwel geen vakbonden vertegenwoordigd. In 1997 heeft de SAI de SA8000-norm gelanceerd. Die is gebaseerd op de fundamentele IAO-Conventies en op conventies van de Ver- enigde Naties. De normen die SAI hanteert voor ‘leefbaar loon’ zijn lager dan diegene die FWF hanteert.
De ramp van Rana Plaza heeft de geloofwaardigheid van BSCI een flinke knauw gegeven: één van de fabrieken in het Rana Plaza-complex had kort voor de ramp nog een positieve audit gekregen.
BSCI heeft een aantal zeer bekende leden: Aldi, Charles Vögele, Esprit, IC Companys (InWear, Matinique,…), Lidl, WE. In België werkt A.S. Adventure samen met BSCI voor zijn eigen merk Ayacucho.
In Europa is het niet wettelijke verplicht om de productieplaats aan te duiden (het “Made in...”) op de kleding. Als een bedrijf de herkomst van een product aanduidt, dan gaat het meestal over het land waar het laatste productiestadium gerealiseerd is vooraleer het geïmporteerd is. Bijvoorbeeld, een jurk die gemaakt is in Bangladesh en die afgewerkt is in een atelier van Zara in Galicië, zou het etiket “Made in Europe” kunnen dragen. Het “Made in...” is dus niet in alle gevallen een blijk van transparantie.
Sommige bedrijven publiceren een lijst van hun leveranciers. Dat is een stap die we moeten toejuichen, omdat er nog heel wat taboes bestaan rond het onthullen van dit soort informatie uit concurrentieoverwegingen. Toch is het soort transparantie dat daarmee bekomen wordt, verre van volledig. Er wordt over het algemeen geen rekening gehouden met de verschillende locaties van de productie-eenheden van eenzelfde leverancier of met de onderaannemers. Maar het bekend maken van de leveranciers is een concrete stap die bedrijven kunnen zetten om transparanter te zijn.
Om bruikbaar te zijn, moet de gedragscode van een bedrijf verspreid worden onder de personen op wie ze betrekking heeft, namelijk de arbeiders en consumenten. Wordt de code voor de arbeiders op goed zichtbare, consulteerbare en begrijpelijke wijze (vertaald) bekend gemaakt op de arbeidsplaats? Wordt de code ook mondeling gecommuniceerd aan de arbeiders? Zijn de arbeiders bewust van de inhoud en draagwijdte ervan? Wordt de code gepubliceerd op de website van het bedrijf en wordt hij op aanvraag ter beschikking gesteld?
Almaar meer bedrijven publiceren jaarlijkse rapporten over hun duurzame ontwikkeling of maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die rapporten vormen belangrijke informatiebronnen voor de klanten, aandeelhouders, werknemers, leveranciers en het grote publiek. Om de maatschappelijke verantwoordelijkheid van het bedrijf te kunnen beoordelen, is het nuttig dat die rapporten niet alleen feitelijke gegevens over de gedragscode, de monitoring ervan, de uitgevoerde audits en de resultaten ervan bevatten, maar ook actieplannen voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden, de effectief uitgevoerde stappen en hun concrete impact.
Een gedragscode betekent niets als niet ook de aankkooppraktijken aangepast worden. De druk om aan lagere prijzen te produceren en om kortere leveringstermijnen te verkrijgen hebben immers een impact op de arbeidsomstandigheden en kunnen het vermogen van de leverancier om de arbeidsnormen na te leven, ondermijnen. In een bedrijf moeten de afdeling die bevoegd is voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid en de aankoop- en leveranciersafdeling dus nauw samenwerken.
Veel bedrijven beweren dat ze rekening houden met de gedragscode in hun aankooppraktijken. Bij andere bedrijven is het zeer waarschijnlijk dat de aankooppraktij- ken ingaan tegen hun eigen beloftes. De manier waarop bedrijven bijvoorbeeld hun inkopers vergoeden, is vaak gebaseerd op een relatief laag vast salaris en een variabel deel dat afhankelijk is van de bijdrage aan de winst- marge van het bedrijf. Die praktijk spoort de inkoper aan om buitensporige druk uit te oefenen op de prijzen, zodat de leverancier op zoek gaat waar hij kan besparen. Niet
op de grondstoffen, niet de energiekosten... maar wel op de lonen in zijn fabrieken.
De negatieve gevolgen van de aankooppraktijken van het bedrijf op de arbeidsomstandigheden bij de leveranciers opsporen, en maatregelen nemen om die te beperken, moet integraal onderdeel worden van de interne controle en de onafhankelijke verificatie. Die maatregelen kunnen het volgende omvatten:
Het aangaan van stabiele en duurzame relaties met de leveranciers
De graad van getrouwheid van de aankopende bedrijven aan hun leveranciers is belangrijk in de sector van de sportschoenen, waarin meer dan de helft van de productvolumes - voor Asics zelfs het totale volume - geproduceerd worden door leveranciers die meer dan 5 jaar partner zijn. Dat cijfer is veel lager in de modesector, waar voor de onderzochte bedrijven de meerderheid minder dan 50% van de volumes laat produceren bij bedrijven die langer dan 5 jaar partner zijn.
Dat is het geval voor o.a. H&M, WE Europe en Inditex (Zara).
De keuze om aan te kopen bij fabrieken met een vakbond
Dit is vandaag een grote uitzondering in de sector. Een groot aantal bedrijven laat kleding produceren in fabrieken die in landen of zones (zoals bijv. vrijhandelszones) liggen waar die vrijheid beperkt of zelfs verboden is. Sommige merken en ketens publiceren een lijst van landen die als ‘risicolanden’ worden beschouwd (New Balance, C&A, H&M) of, omgekeerd een lijst van goedgekeurde landen (Nike). De landen die regelmatig als risicolanden worden aangezien, zijn Birma, Noord-Korea, Wit-Rusland, Cuba en Libië. Soms worden China en Viëtnam daaraan toegevoegd. Dat betekent echter niet automatisch dat elke productie er verboden is, maar dat elke relatie met die landen het voorwerp moet uitmaken van een voorafgaande evaluatie, vooral rond de naleving van de mensenrechten. Sommige merken of ketens zetten stappen om toch een zekere werknemersvertegenwoordiging te stimuleren.