Onze kleren zijn echte wereldproducten: gemaakt aan de ene kant en gekocht aan de andere kant van de wereld. Kledingketens hebben zowel leveranciers als winkels over de hele wereld verspreid. De fabrieken waar de kleren gemaakt worden, zijn meestal geen eigendom van de kledingketens. Vele ontwerpen wel zelf kleding, maar ofwel kopen ze rechtstreeks aan bij één of meerdere leveranciers in lagelonenlanden, ofwel kopen ze aan via tussenpersonen (agenten, importeurs, groothandelaars). Sommige bedrijven ontwerpen zelf geen kleding, maar bevoorraden zich via internationale stocks of via een ‘private label’ formule. Tegenwoordig kunnen ook bestellingen geplaatst worden op internetplatforms waar leveranciers tegen elkaar opbieden om tegen de laagste prijs de bestelling binnen te halen.
Kledingbedrijven concentreren zich op het stukje waar de hoogste winsten kunnen behaald worden:de verkoop. Tegelijkertijd proberen ze een zo groot mogelijke controle over de productie te hebben en dit alles willen ze zo goedkoop mogelijk. Omdat kledingindustrie niet veel kapitaalinvestering vereist - met een paar naaimachines kom je al een heel eind - is het relatief gemakkelijk om productie te verplaatsen.
Bedrijven zijn steeds op zoek naar plekken die het beste aan hun eisen voldoen. Lage lonen zijn een zeer aantrekkelijke factor, maar ook goede infrastructuur, belastingvoordelen, gunstige in- en exportvoorwaarden, geen vakbonden en een overheid die weinig aandacht heeft voor het naleven van arbeids- en milieuwetgeving.
Die wereldwijde concurrentie leidt tot schendingen van de fundamentele arbeidsrechten in de lagelonenlanden: fabriekseigenaars bieden de arbeidsters veel minder dan een leefbaar loon voor veel te lange werkweken met veel overuren in gevaarlijke en onveilige gebouwen. Velen krijgen slechts tijdelijke jobs. Soms worden delen van de bestelling uitbesteed aan onderaannemers, waar de arbeidsomstandigheden vaak nog slechter zijn.