De kledingindustrie is een schoolvoorbeeld van mondialisering. Onze kleren zijn echte wereldproducten: gemaakt aan de ene kant en gekocht aan de andere kant van de wereld. Zowel de leveranciers als de winkels van de kledingketens zijn verspreid over de hele wereld.
In de tweede helft van vorige eeuw begon de verhuizing van de productie vanuit West-Europa en de VS naar ontwikkelingslanden. Voor West-Europa werden eerst landen in het Verre Oosten (Zuid-Korea, Hongkong, Taiwan,...) en Noord-Afrika populair. Toen daar de lonen stegen, volgde een nieuwe verplaatsing van de productie naar landen als Thailand, de Filippijnen, Bangladesh, India en Sri Lanka, landen waar nog veel geproduceerd wordt. Nog recentere productiecentra zijn Cambodja, Birma, Vietnam en China. Ook Oost-Europa is sinds een paar decennia een belangrijk kleding producerend gebied. De lonen zijn weliswaar hoger dan in Azië, maar de lagere transportkosten maakt deze regio toch aantrekkelijk, vooral voor de zogenaamde kortelijnsmode. Ook in Afrika vindt kledingproductie plaats voor de Europese markt, bijvoorbeeld in Mauritius, Madagaskar en Zimbabwe. In Midden-Amerika wordt vooral voor de Amerikaanse markt geproduceerd. Een deel van de productie is in West Europa gebleven, met name in ateliers in de grote steden en thuiswerksters in Zuid-Europese landen (Italië, Spanje, Portugal).
De kledingketens (C&A, H&M, Zara,...) en de merken (Nike, Levi Strauss, ...) bepalen waar en aan welke prijs kleding gemaakt wordt. De fabrieken waar de kleren gemaakt worden, zijn zelden eigendom van de kledingketens of merken. De productie wordt uitbesteed aan leveranciers. Zo worden risico's afgewenteld en concentreren de ketens zich op het stukje waar de hoogste winsten behaald worden: de verkoop in de eigen distributieketen. De verkoop van merkkleding, zoals jeans, vindt vooral in winkels van anderen plaats, al zijn er soms ook eigen verkooppunten. Maar het onderscheid tussen kledingketens en -merken wordt steeds vager. In de sportgoederenindustrie vinden we vooral grote merken: giganten Nike, Adidas, Reebok en Puma. Omdat de kledingindustrie geen grote kapitaalinvestering vereist – met naaimachines kom je al een heel eind – is het relatief makkelijk om de productie te verplaatsen. Door snelle communicatie- en transportmogelijkheden kan die in principe over de hele wereld verplaatst worden. Westerse bedrijven zijn steeds op zoek naar plekken die het beste aan hun eisen voldoen: lage lonen zijn een zeer aantrekkelijke factor, maar ook goede infrastructuur, belastingvoordelen, gunstige in- en exportvoorwaarden, een overheid die de naleving van arbeids- en milieuwetgeving niet al te strikt controleert.
Kledingarbeiders in Bangladesh moeten enorm lange uren werken voor een niet-leefbaar minimumloon in vaak uiterst onveilige gebouwen. Cambodjaanse kledingarbeiders worden geconfronteerd met harde repressie als ze staken voor een verhoging van het minimumloon. Hun vakbondsleiders worden in de gevangenis gegooid. Roemeense arbeidsters die H&M kleren maken verdienen een loon dat ver beneden het bestaansminimum ligt. Dit zijn slechts een paar voorbeelden. Wij kennen deze gevallen omdat we contacten hebben met vakbonden of vrouwenorganisaties ter plekke, of omdat de SKC of andere campagnes onderzoek doen. Hoe meer contacten en hoe meer onderzoek, hoe meer van dit soort verhalen bekend worden. Alle ketens van de Belgische markt zijn er bij betrokken. Het is de normale praktijk.
De wereldwijde concurrentie tussen bedrijven uit zeer sterk verschillende landen in Noord en Zuid heeft geen gunstig effect op de arbeidsomstandigheden. In veel derdewereldlanden (Bangladesh, India, Cambodja, Sri Lanka,...) blijven de lonen in de kledingindustrie uiterst laag. Werkweken van 70 uur zijn geen uitzondering en inbreuken tegen vakbondsvrijheid zijn frequent. Ook kinder- en dwangarbeid komen in de kledingindustrie voor. Daarnaast wordt veel gewerkt in informele circuits, zoals niet-gereglementeerd thuiswerk en productie in illegale ateliers. Het aandeel van vrouwelijke werknemers in de kledingindustrie blijft zeer groot: ca 75% van de arbeidskrachten. Ze worden vooreerst gediscrimineerd omdat ze het grootste aandeel vormen van de arbeidskrachten in een sector met de laagste lonen, langste werkdagen, met weinig perspectief op promotie of opleiding, in een precair statuut. Ze worden daarnaast ook nog gediscrimineerd t.o.v. mannen wat betreft hun loon, de toegang tot bepaalde functies en omdat ze vaak het slachtoffer zijn van seksueel geweld. In de informele sector ziet de situatie er niet beter uit.
De Schone Kleren Campagne is in 1989 ontstaan in Nederland als een consumentencampagne die actie voert voor betere arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie wereldwijd. Momenteel loopt de campagne in 16 Europese landen. De nationale campagnes zijn autonoom en bestaan uit samenwerkingsverbanden van vakbonden, vrouwen- , jongeren- , consumenten- en derdewereldorganisaties. In totaal meer dan 200 organisaties. In België zijn er twee campagnes: de Nederlandstalige Schone Kleren Campagne en de Franstalige AchAct. De coördinatie van de Europese campagnes en het internationale netwerk verloopt via het secretariaat van de Clean Clothes Campaign in Amsterdam.
De Schone Kleren Campagne is actief op vier terreinen. Vooreerst willen we de consumenten bewust maken van de omstandigheden waarin kleding gemaakt wordt en willen we hen de mogelijkheid bieden om actie te voeren. Daarnaast oefenen we druk uit op kledingbedrijven opdat ze werk zouden maken van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. We voeren actie én gaan in dialoog: aanklagen via de publicatie van onthullende dossiers; maar ook in dialoog gaan met bedrijven om hen ervan te overtuigen een gedragscode aan te nemen of aan te sluiten bij een multistakeholderinitiatief. Ten derde steunen we werknemers tijdens arbeidsconflicten door internationale solidariteitsoproepen te beantwoorden met protestbrieven aan directies of overheden. En ten slotte neemt de Schone Kleren Campagne ook deel aan het politieke debat over arbeidsnormen, gedragscodes, labels... op zowel Belgisch, Europees en internationaal vlak.
We richten ons niet alleen tot de gewone kledingconsument. In de twee campagnes 'Schone Kleren op het Werk' en 'Schone Kleren in de Gemeente' willen we vakbondsleden en politieke mandatarissen ertoe aanzetten om te bekomen dat hun bedrijf of gemeente bij aanbesteding van werkkleding naast de prijs ook sociale criteria hanteert.
We willen op een positieve manier actie voeren en willen dus geen boycot van één bepaald merk of keten. We willen kledingketens onder druk zetten om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen. Namen noemen van bedrijven blijkt evenwel nodig te zijn om resultaten te bereiken. Met massale acties (actiekaarten, petities, vignetten, …) zijn we erin geslaagd grote bedrijven een duw in de rug te geven. Ludieke media-acties op marktpleinen en in winkelstraten vonden brede weerklank in de media. Veel BV's uit de politieke, sport- en cultuurwereld hebben aan één of andere actie meegedaan. En belangrijk is ook de medewerking van vakbondsmilitanten en winkelpersoneel die in het bedrijf waar ze werken, de campagne op verschillende manieren steunen.
Iedereen draagt kleren. Het is dus een concreet en herkenbaar thema waar mensen zich persoonlijk bij betrokken voelen. Met laagdrempelige, ludieke acties kunnen we de mogelijkheid bieden om iets te doen, eerder dan ons machteloos te voelen. Van geweld of een boycot is geen sprake. We gaan verder dan aanklagen, we doen constructieve voorstellen aan de bedrijven. We halen onze sterkte uit de intensieve samenwerking met een grote diversiteit aan organisaties in Noord en Zuid en een effectieve communicatie om informatie uit te wisselen over bedrijven, acties en solidariteitsoproepen.
Toen de Schone Kleren Campagne 25 jaar geleden startte – eerst in Nederland en de jaren daarna in meerdere landen – was het hoofddoel om de kledingmultinationals zo ver te krijgen dat ze hun verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden in de hele uitbestedingsketen zouden aanvaarden. Eerst werd vooral actie gevoerd rond concrete cases en bedrijven. Later wilden we een meer structureel kader om bedrijven ertoe te brengen om schendingen te voorkomen door een consequent en effectief beleid te voeren. Zo kwam, na 2 jaar overleg, in samenwerking met het Aziatische netwerk en de internationale vakbondsfederaties, de Schone Kleren Gedragscode ('Model code for the apparel industry including sportswear') tot stand. Van bedrijven aan de top van de productieketen wordt vereist dat ze een reeks IAO-conventies naleven en die naleving garanderen in de hele onderaannemingsketen. Het gaat om volgende basisrechten: het recht op organisatie en collectieve onderhandelingen, geen dwangarbeid, geen kinderarbeid, geen discriminatie, maximum aantal werkuren per week, veiligheid en gezondheid, een leefbaar loon, een duidelijk arbeidsstatuut. De leveranciers moeten eveneens gecontroleerd worden door een onafhankelijke instantie die hiervoor speciaal opgericht wordt en waar vakbonden en NGO's in vertegenwoordigd zijn.
Na een controle van een fabriek kinderen ontslaan, is geen goeie oplossing. Daarmee is de oorzaak van het probleem niet aangepakt. Het gevolg is vaak dat ze ergens anders aan de slag gaan om geld te verdienen, dikwijls onder slechtere omstandigheden, bijv. in de bouw. In de Schone Kleren gedragscode hebben we daarom aparte procedures rond kinderarbeid: vooreerst mag het aantal kinderen werkzaam in een fabriek niet toenemen. Vervolgens moeten de kinderen minder uren werken met behoud van hun loon, zodat ze naar school kunnen gaan. Dat heeft natuurlijk alleen maar zin als er dan ook voorzieningen voor onderwijs getroffen worden. Uiteindelijk moeten werkende kinderen vervangen worden door volwassenen, zo mogelijk is uit hetzelfde gezin.
Het wettelijk minimumloon ligt meestal ver beneden het bestaansminimum en is dus geen leefbaar loon. Soms zijn er cijfers van een nationaal bureau voor statistiek dat berekeningen maakt van de armoedegrens. Er wordt dan uitgegaan van een bepaalde 'boodschappenmand' met basisbehoeften voor een familie. Ook de Verenigde Naties maken zulke berekeningen. De SKC heeft gekozen voor de Asian Floor Wage – een berekeningsmethode van het leefbaar loon in Aziatische landen, dat uitgewerkt is door een brede coalitie van vakbonden en arbeidsorganisaties. Met deze methode kun je het leefbaar loon berekenen in de lokale munten.
Neen. Zo'n lijst publiceren zou neerkomen op koopadvies geven en dit is delicaat. De informatie moet namelijk 100% betrouwbaar zijn. En dat kan alleen maar als er een degelijk controlesysteem is.
Enige tijd geleden heeft de Schone Kleren Campagne, samen met andere organisaties en bedrijfsfederaties een zogenaamd multistakeholderinitiatief opgericht: de Fair Wear Foundation. Bedrijven die lid zijn moeten zich aan de strenge gedragscode houden en externe controle (verificatie) toelaten. Aan leveranciers wordt desgevallend een verbeterplan opgelegd. Maar zelfs de Fair Wear Foundation kan geen 100% 'schone' kleren garanderen, omdat men werkt met verbeterplannen die geleidelijk streven naar het voldoen aan de normen (bijv. inzake leefbaar loon). Ondertussen is het belangrijk dat we duidelijk signaleren dat we als consument wakker liggen van dit soort vragen. Bedrijven moeten aangepord worden om informatie over de arbeidsomstandigheden te geven aan de consument. Het recht op informatie is één van de fundamentele rechten van de consument. Dat wordt ook erkend in de wetgeving van een groot aantal landen. De consument moet op basis van de juiste informatie kunnen kiezen of hij het product (al dan niet) wenst te kopen.
Jammer dat de huidige wetsbepalingen echter te vaag zijn om het informatierecht over ethische criteria afdwingbaar te maken. Maar de tendens is klaar en duidelijk: op termijn bedrijven dwingen vragen over hun ethische gedrag te communiceren. Recent hebben we de derde versie van de brochure 'Wij willen schone kleren' gepubliceerd, waarin de inspanningen van modemerken op gebied van arbeidsomstandigheden worden beoordeeld. Deze derde versie focust op een leefbaar loon.
Wanneer is controle onafhankelijk? Onafhankelijk van wie? Bedrijven willen namelijk nogal eens roepen dat zij al onafhankelijk controleren. Bijv. controle door een aparte afdeling in hun bedrijf of door een dochteronderneming. 'Onafhankelijk van onze inkoop' roept het bedrijf dan. Ja, maar het is nog steeds het bedrijf zelf dat dat uitvoert. Sommigen gaan een stapje verder en huren een extern bedrijf in om voor hen controles uit te voeren, bijv. een auditbureau. 'Onafhankelijk van het bedrijf' roept het bedrijf. Ja, maar de informatie, de manier waarop die verzameld is, en wat er juist gebeurt met overtredingen, blijven alleen toegankelijk voor het bedrijf. Bij overtredingen is vaak de reactie om niet meer met deze onderaannemer te werken. Voor de arbeidsters is dat geen verbetering. Die hebben dan nog steeds dezelfde slechte arbeidsomstandigheden. In het ergste geval kunnen ze zelfs hun baan verliezen omdat er geen werk meer is. 'Onafhankelijk' betekent dus niet alleen dat het bedrijf niet zelf de controles uitvoert, maar bovendien ook dat er een vorm van openbaar toezicht is. Arbeidsters moeten op de één of andere manier een directe stem in zo'n controlesysteem hebben. En ook consumenten moeten vertegenwoordigd zijn. Zij hebben het recht om te weten in welke mate een bedrijf zich daadwerkelijk aan zijn code houdt. Alleen dan kunnen zij ethische argumenten betrekken in hun keuze om producten van een bepaald bedrijf te kopen.
Nee. Het aandeel van het arbeidsloon in de uiteindelijke verkoopprijs van een kledingstuk is altijd minder dan 5%. Mochten de lonen verdubbelen dan zou een jeans van €50 maximum €52,5 kosten. Er zullen in veel gevallen ook investeringen gedaan moeten worden in betere verlichting, ventilatie, veiligheidsmaatregelen enz. Als we dergelijke investeringen doorberekenen in een productprijs komen we meestal slechts op enkele centen uit. En we moeten nog een vooroordeel uit de weg ruimen: dure kleren zijn niet automatisch 'schone' kleren. De prijs die wij als consument betalen, wordt immers ook in belangrijke mate door de markt bepaald.
{sliderHoe reageren de kledingbedrijven?}
Eerst ontkenden veel bedrijven gewoonweg de problemen met de arbeidsomstandigheden. Nu erkennen de meeste bedrijven de problemen en hun verantwoordelijkheid hier rond. Velen hebben een gedragscode aangenomen, nemen deel aan conferenties of debatten over maatschappelijk verantwoord ondernemen, onderzoeken aanklachten i.v.m. schendingen, enz. Een aantal bedrijven hebben hiervoor speciaal personeel aangeworven of een departement opgericht. Heel wat bedrijven laten hun onderaannemers extern controleren, al of niet als lid van een bedrijfsinitiatief voor externe controle. Een kleiner aantal is lid geworden van een multistakeholderinitiatief zoals de Fair Wear Foundation, Fair Labor Association, Ethical Trading Initiative. Een viertal Belgische bedrijven is lid geworden van de Fair Wear Foundation.
Bedrijven reageerden op de aandacht voor slechte arbeidsomstandigheden en schendingen van arbeidsrechten vaak eerst met eigen gedragscodes die de belangrijkste normen niet eens bevatten: recht op organisatie en collectief onderhandelen, recht op een leefbaar loon. De inhoud was beperkt van inhoud en te vaag, het was niet duidelijk tot waar de verantwoordelijkheid van het bedrijf ging. Recent zijn de gedragscodes vollediger, wordt er zelfs externe controle georganiseerd, maar het is nog steeds de vraag wat de bedrijven werkelijk doen, bijv. inzake vakbondsvrijheid en een leefbaar loon bij hun leveranciers. Daarom dat vragen we dat bedrijven lid worden van een multistakeholderinitiatief. In zo'n initiatief worden via verbeterplannen de schendingen reëel en concreet aangepakt en wordt er openbaar over gerapporteerd. Bedrijfscodes blijven ondertussen een geschikt campagne-instrument. Ze maken het mogelijk merken aan te klagen omdat ze hun eigen beleidslijnen niet naleven en internationaal erkende normen schenden.
Het is nog voorbarig om te spreken van een algemene verbetering van de arbeidsomstandigheden in de kledingindustrie. Niettemin, de internationale solidariteit heeft er in concrete arbeidsconflicten toe bijgedragen dat er een overeenkomst tussen vakbond en directie bereikt werd, dat vakbondsleiders uit de gevangenis werden ontslagen. In Bangladesh is een breed samenwerkingsakkoord gesloten dat de veiligheid in de fabrieken grondig moet verbeteren. Door de toegenomen belangstelling en de consumentendruk hebben verschillende grote kledingketens maatregelen genomen om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren waarvan de impact al voelbaar is.
We hebben contacten met veel organisaties in landen waar kleding wordt gemaakt. De samenwerking met een groot aantal arbeidsorganisaties van overal ter wereld, met inbegrip van vakbonden, organisaties van thuiswerkers en migranten is zeer intensief. We hebben een systeem van internationale solidariteitsoproepen opgezet: we mobiliseren organisaties en individuen om bij erge arbeidsconflicten te reageren tegen schendingen van arbeidsrechten met brieven of mails naar de directie, de overheid van het betrokken land of naar de betreffende kledingketens. Hierdoor wordt de internationale solidariteit versterkt. Daarnaast wordt met organisaties uit het Zuiden informatie uitgewisseld over de kledingindustrie en over consumenten- en werknemersacties. Ten slotte wordt er overlegd en gezamenlijk onderzoek gedaan over de te ontwikkelen strategieën en middelen (gedragscodes, onafhankelijke controle, klachtenprocedures, etc.).
We werken aan de arbeidsomstandigheden in de kledingproductie, van bij het knippen van de stof tot de verkoop in de winkel. Er zijn ook problemen in de daaraan voorafgaande fases (katoenteelt, spinnen, weven), maar je kunt aan kledingketens alleen eisen stellen over het deel waar zij echt controle over hebben. Aan de kledingproductie zitten weinig milieuaspecten. Die zijn vooral te vinden in de voorafgaande fasen, vooral bij de katoenteelt en de textielproductie.
Ja. Een goede arbeidswetgeving en toezicht op de naleving daarvan is een overheidstaak. Die wetgeving lukt vaak nog wel, hét probleem is dat die niet nageleefd wordt. Buitenlandse investeringen aantrekken gebeurt vaak eerst in de kleding- en lichte industrie (schoenen, speelgoed, elektronica). Lage lonen zijn een 'troef', maar ook niet al te strenge controle op de naleving van de arbeids- of milieuwetgeving. Derdewereldlanden beconcurreren elkaar dus feitelijk op slechte arbeidsomstandigheden. Maar de overheid heeft wel enige macht over investeerders. Bedrijven rennen niet direct weg als er een paar wetten worden ingevoerd. Het loont dus zeker de moeite om er ook bij overheden op aan te dringen dat zij de naleving van hun arbeidswetgeving degelijk inspecteren. Maar de macht van de nationale overheden op de mondiaal opererende handel is beperkt. Een sterk internationaal regulerend kader ontbreekt nog – ook al worden er inspanningen gedaan, bijv. via de IAO Conventies, de VN en OESO-richtlijnen) maar een verplichte en afdwingbare regelgeving voor multinationale ondernemingen bestaat nog steeds niet. En het belooft een werk van lange adem te worden om hierin verandering te brengen. Op nationaal vlak zien we recent in verschillende Europese landen wel een reeks initiatieven omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Kleding met een productiefout stuur je terug naar de winkel. Ook als die productiefout gaat over het ‘foute’ loon van de stikster van het kledingstuk en dus niet met het oog te zien is. Een kledingarbeid(st)er in Bangladesh verdient nauwelijks meer dan 2 euro per dag. Daarmee kan ze zelfs geen T-shirt bij Primark kopen. Stuur je kledingstuk virtueel terug via www.livingwagedefect.org/nl