Meer dan 1600 werknemers ontslagen, invallen in kantoren van vakbonden en huizen van vakbondsleiders, 14 vakbondsleiders- en activisten opgepakt, aanklachten ingediend tegen 700 werknemers en vakbondsleiders. De Bengaalse regering en werkgeversfederatie BGMEA schuwen geen enkel middel om een einde te maken aan de protesten in Ashulia, een wijk van Dhaka, Bangladesh.
In december brak een spontane staking uit in de kledingfabriek Windy Apparels in Ashulia, een wijk in Dhaka, de hoofdstad van Bangladesh. De staking en de protesten deinden uit naar andere kledingfabrieken in de regio. Vele daarvan maken kleding voor bekende Westerse merken (H&M, Zara, Gap, C&A,...). De eis was een hoger minimumloon, tussen de 15.000 en 16.000 taka (179-190 euro) per maand. Met het huidige minimumloon van 5.300 taka (63 euro), dat al dateert van 2013, moeten ze huur, vervoer, gezondheidszorg en eten betalen. De huur van een kamer kost echter al 2500 tot 4500 taka per maand.
Maar in plaats van loonopslag, kregen meer dan 1600 werknemers hun ontslagbrief. Er werd klacht ingediend tegen 700 werknemers en vakbondsleiders. Ze worden beschuldigd van vandalisme, plundering, bedreiging van medearbeiders en het aanvallen van fabriekskaders. Veertien vakbondsleiders en -activisten, van wie velen niet eens betrokken waren bij de protesten, werden gearresteerd. Zeker 11 van hen zitten nog in de gevangenis. Het lijkt erop dat ze gearresteerd werden op basis van wet 'Bijzondere Bevoegdheden' van 1974, bekend als de 'zwarte wet' van Bangladesh, die de regering toelaat mensen preventief in hechtenis te nemen.
Als antwoord op die represailles stuurden 26 arbeidsrechtenorganisaties, waaronder de internationale Schone Kleren Campagne, een gezamenlijke brief naar een twintigtal van de grootste kledingmerken en distributiebedrijven die aankopen in Bangladesh. Onder hen H&M, GAP, Inditex (Zara, Berschka), Next en C&A. Die brief van 23 december 2016 roept de bedrijven op om “onmiddellijk de regering van Bangladesh te contacteren en te eisen dat de gevangen arbeidsleid(st)ers vrijgelaten worden, dat de verblijfsplaats van elke arbeidsleider of voorvechter van wie men niet weet waar hij of zij zich bevindt, wordt bekendgemaakt, alle ongefundeerde beschuldigingen tegen deze leiders ingetrokken worden en alle pesterijen en intimidatie tegen arbeidsactivisten die hun fundamenteel recht van meningsuiting en vereniging uitoefenen, zouden ophouden.”
Bangladesh kent een lange geschiedenis van intimidatie en geweld tegen activisten van onafhankelijke vakbonden en werknemersorganisaties. In 2010 werden voorzitter Babul Akhter van de Bangladesh Garment and Independent Workers Federation (BGIWF) en actievoerders Kalpona Akter en Aminul Islam van het Bangladesh Center for Worker Solidarity (BCWS) gearresteerd tijdens een staking voor hoger loon. Tijdens hun gevangenschap werden ze gemarteld, geslagen en bedreigd met de dood. In 2012 werd Aminul Islam brutaal vermoord. Een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek vond nooit plaats. Deze nieuwe ronde van aanvallen tegen vakbonden is een duidelijke stap achteruit voor de kledingindustrie van Bangladesh.
De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) en de Europese Unie hadden er al eerder op gewezen dat de regering het recht op vrijheid van vereniging van de werknemers niet beschermt en eisten dat de regering concrete stappen zou nemen om de wetten en het beleid in overeenstemming te brengen met de internationale normen. Als het de kledingmerken menens is met hun engagementen om ‘schonere’ kleding te verkopen, moeten ook zij eisen dat de fundamentele rechten van de arbeiders gerespecteerd worden.
Foto: Kledingarbeiders in Bangladesh kunnen hun gezin niet onderhouden met een mimimumloon van 63 euro per maand.